TIJDREIZEN

  jan nico mulderij

VEENPADEN EN VEENWEGEN
in Zuidoost-Drenthe



In Zuidoost-Drenthe ligt de oudste bewaarde weg van Nederland: de veenweg van Nieuw-Dordrecht uit de Nieuwe Steentijd, verscholen onder een aantal wettelijk beschermde graslandpercelen.
In het Bourtangerveen zijn iets meer dan 10 houten wegen (breder dan 2,5 meter) en paden (smaller dan 1 meter) onderzocht: deze liepen vanaf de hoger gelegen Hondsrug in de oostelijke richting het Bourtangerveen in.
Drenthe staat in archeologisch Nederland bekend als de provincie waar een groot aantal veenwegen aan het licht is gekomen, met name het Bourtangerveen gold als een bijzonder veenwegreservaat. Casparie beschrijft er meer dan 25 in Noord-Nederland, waarvan de oudsten dateren uit het midden van de Nieuwe Steentijd en de jongste uit de Middeleeuwen.

tijd
Tijdvakken
Prehistorisch wonen
Zuidoost Drenthe was in de prehistorie een aantrekkelijke woon- en verblijfplaats. In de omgeving van Emmen zijn van alle prehistorische perioden sporen gevonden.
De bewoningsomstandigheden werden beïnvloed door het zich steeds verder uitbreidende veenmoeras. Bewoning werd in de loop der eeuwen steeds verder weggedrukt van het centrum van het hoogveen. Hoogveen groeide steeds verder aan in deze streek: het Boertangermoeras. Uiteindelijk was in Noordoost-Nederland meer dan 50% van het land onder veen verdwenen.

Getuigen
Er zijn veel getuigen van prehistorische bewoning, als de hunebedden bij Emmen (Nieuwe Steentijd), grafheuvels, veenlijken, gebruiksvoorwerpen, sierraden, werktuigen, één van de oudste wagenwielen ter wereld, geofferde items, het tempeltje van Bargeroosterveld (Bronstijd) en de planken veenpaden (ook wel knuppelwegen). Veel van deze paden zijn bewaard gebleven doordat ze overwoekerd zijn geraakt en opgenomen in het veenpakket.
Aan de randen van het veengebied zijn ook Celtic fields of raatakkers gevonden: kleine akkercomplexen uit de IJzertijd. Door de goede conserveringsomstandigheden zijn niet alleen de resten van menselijke activiteit in het veen, maar ook de prehistorische vindplaatsen onder het veen goed bewaard gebleven.

veen
Verspreiding van de veenwegen in Zuidoost-Drente. Alleen de genummerde wegen en paden worden hier besproken. De niet genummerde betreffen in enkele gevallen oude meldingen, die bij later onderzoek niet bevestigd konden worden.
1. Nieuw-Dordrecht; 2. Valtherbrug; 3. Hordenweg Emmerschans; 4. Zuidelijk planken voetpad; 5. Schalmenweg Emmercompascuum; 6. Klazienaveen-Noord; 7. Noordelijk planken voetpad.
Oprukkend veen
De vaak kilometers brede, slecht toegankelijke veenbarrières maakten het Drentse landschap in hoge mate ontoegankelijk. Dat zal vooral na de introductie van de wagen, tussen 2500 en 2300 voor Chr., nog sterker zijn gaan spelen.
De prehistorische mens is houten veenwegen gaan bouwen, bedoeld om de draagkracht van het veenoppervlak zodanig te vergroten, dat het enigermate begaanbaar of berijdbaar is, ook onder ongunstige omstandigheden. De houten veenwegen werden na zekere tijd door het omhooggroeiende veen overwoekerd. Ze werden hierdoor onbruikbaar. Bij alle constructieve en technologische kennis kregen de bouwers één probleem niet onder de knie: ze konden de veengroei niet stoppen. Op veel plaatsen veroorzaakten ze juist versnelde veengroei. Zelfs de lichtste houtconstructies drukken een veenoppervlak nog wel wat in. Zo'n extra natte plek is vaak een uitstekende basis voor snelgroeiende veenmossen.
Er bestonden hier en daar in het Noordwest-Duitse laagland ca 2000 voor Chr. in de Nieuwe Steentijd, al een min of meer op elkaar aansluitend wegennet, waarbij delen van het tracé over hoogvenen liepen, zo leert ons het Duitse veenwegenonderzoek.

Onvoltooide wegen?
Veel veenwegen overbruggen niet het gehele veen, maar lopen als het ware dood in het veen. Er is wel verondersteld, dat de bouwers zich op het probleem hebben verkeken en dat ze de aanleg van de weg voortijdig staakten. Gezien het veelvuldig voorkomen van dergelijke 'onvoltooide' wegen in bepaalde veengebieden, lijkt dit in de meeste gevallen geen reële verklaring; de opeenvolgende generaties van wegenbouwers zouden dan immers herhaaldelijk hun bouwcapaciteiten en de typische kenmerken van het veenoppervlak verkeerd beoordeeld hebben.
Zulke wegen en paden (voor lopend verkeer) waren vrij zeker bedoeld om iets in het veen te bereiken. Soms dient het als verbinding tussen verschillende nederzettingen, soms voor de winning van ijzererts; de zeer aantrekkelijke grondstof ijzeroer komt hier en daar in het veen voor. En sommige wegen en de paden hebben dienst gedaan voor rituele doeleinden. Bij paden zijn vondsten gedaan die worden herkend als offers. En er is een soort van tempeltje gevonden. In het veen cq moeras zullen heilige plekken geweest zijn.

veen
De bouwwijze van de vier Zuidoost-Drentse voetpaden. De nummering komt overeen met die in de vorige figuur.
4. Zuidelijk planken voetpad, ca 1180 voor Chr.
5. Schalmenweg bij Emmercompascuum, ca 1160 voor Chr.
6. Klazienaveen-Noord, ca 1120 voor Chr.
7. Noordelijk planken voetpad, ca 530 voor Chr.
De nummers 4, 5 en 6 zijn bronstijdpaden; nummer 7 dateert uit de IJzertijd.
Constructie houten wegen en paden
Houten wegen en paden hebben gewoonlijk een onderbouw of fundering, en een wegdek. Soms is er nog een afdeklaag van plaggen aanwezig. Deze bouwelementen zijn horizontaal gerangschikt. Verticaal in het veen geslagen pennen dienden om de weg tegen wegglijden te behoeden of om de weg aan het veen te verankeren. De grote verschillen in bouwwijze van wegen en paden tonen ons het vermogen van de prehistorische mens om voor de ontoegankelijkheid van het veen een groot aantal oplossingen te bedenken.
Bij het vervaardigen van de bouwelementen werden de gekapte bomen optimaal benut; er ging nauwelijks hout verloren. Boomstammen met diktes van 20 cm en meer werden zowel dwars doorgehakt als in de lengte gekloofd. Zo leverde één boomstam drie of vier wegdekelementen. Planken, meestal zo'n 30 cm breed, werden uit boomstammen van 40 cm diameter gekloofd. Het belangrijkste gereedschap was de bijl: stenen bijlen in de Nieuwe Steentijd, en bronzen en ijzeren bijlen in Bronstijd resp. IJzertijd. Gezaagde planken zijn nimmer aangetroffen. Soms moesten de planken nog wat bijgewerkt worden.

Veel teruggevonden wegen vertonen nauwelijks slijtage, wat tot de veronderstelling leidt, dat ze maar weinig gebruikt werden. De beweging van hout over hout (wielen over wegdek) laat vooral bij een verend wegdek bijna geen sporen achter. De gebruiksbeschadiging treedt niet op aan het hout maar aan het onderliggende veen. Dit materiaal wordt platgeperst en verliest daardoor zijn struktuur.

I. VEENWEGEN
  1. De neolithische veenweg van Nieuw-Dordrecht (ca 2550 voor Chr.): deze weg loopt globaal oost-west; vanaf het zuidelijke deel (oostzijde) van de Hondsrug loop de weg in oostelijke richting het Bourtangerveen in, richting de veenstroom de Runde. Oorspronkelijk had de houten weg een lengte van ruim één kilometer. Sinds 1955 zijn delen ervan opgegraven, vandaag de dag is nog ca. 400 m aanwezig.
    De houten veenweg bestaat uit verschillende lagen: het onderliggende (nivellerende) houtwerk omvat in de lengte georiënteerde berkenstammen, waar bovenop dwarsgesplaatste stammen, al dan niet in de gekloofde vorm, zijn gelegd. De gebruikte houtsoorden zijn eik, linde berk en els. De breedte van de weg varieert van 3 tot 4 meter.

    Deze veenweg heeft een nogal onregelmatig wegdek, gemaakt van deels gekloofd rondhout, dat met behulp van plankjes geëffend is. De weg was kennelijk bedoeld om over te rijden. Slechts een klein stukje van de weg heeft een onderbouw. Voor een bouwwijze zonder fundering was het veen op die plaats veel te slap.
    Uit het onderzoek van de Rijksdienst voor het Oudheidskundige Bodemonderzoek in 2004

    veen
    Put 1 in het onderzoek naar het veenpad in Nieuw Dordrecht.
    Jaarringen van palen uit de opgraving van 1991 en 1998 dateren de aanleg van de weg tussen najaar 2550 en voorjaar 2548 voor chr. Na de aanleg van de weg heeft het hout een bepaalde tijd aan het oppervlak gelegen, hoe lang precies is onduidelijk, maar waarschijnlijk is de gebruiksduur vrij kort geweest, hooguit tien jaar. De delen van de veenweg die bij onderzoek zijn blootgelegd, blijken één bouwfase te representeren: het gaat in alle gevallen om een laag wegdekhout, in het oostelijk deel zonder onderliggers. Verschillende lagen wegdekhout, deels vergaan, die zouden wijzen op meer dan één bouwfase en een lange gebruiksduur zijn niet vastgesteld, hetgeen niet uitsluit dat de weg af en toe kan zijn verbeterd door enkele nieuwe stammen aan het wegdek toe te voegen, maar op grote schaal is dat niet gebeurd. in welke vorm deze weg dan ook is gebruikt, gedurende deze periode was het wegdekhout blootgesteld aan zuurstof en trad er degradatie op. Door wisselende waterstanden tijdens de seizoenen, waarbij het hout dan weer doorweekt was en vervolgens weer uitdroogde, kon het hout in deze periode van gebruik in kwaliteit achteruitgaan. Door vernatting raakte de veenweg vervolgens overgroeid met veenmos en werd het hout langzaam maar zeker verzegeld in een veenpakket. Gedurende deze veenvorming waren er periodes van degradatie, wanneer verdroging optrad en het dunne veenpakket en het onderliggende hout tijdelijk met zuurstof in aanraking kwam.

    Rapport: “Kijkoperatie in het veen. Kwaliteitsbepalend onderzoek naar de neolithische veenweg van Nieuw-Dordrecht (gemeente Emmen).”

  2. De Valtherbrug (ca 350 voor Chr.). De Valtherbrug is een veenweg of veenbrug uit de late IJzertijd die in 1818 werd ontdekt door J.W. Karsten Hoofd-Ingenieur bij den Waterstaat en der Publieke Werken. Hij bracht de weg tevens in kaart en beschreef deze. De weg zal ondanks de zorg die aan het wegdek is besteed, geen comfortabele verbinding over het brede veen zijn geweest. Vooral het westelijk deel is gemaakt van rondhout met zulke grote diameters, dat het berijden ervan uiterst onaangenaam moet zijn geweest.
    veen
    De Valtherbrug
  3. De hordenweg van Emmerschans (ca 170 voor Chr., IJzertijd) heeft een heel eenvoudige bouwwijze: op een los raamwerk van stammetjes van 8-12 cm dikte liggen vlechtmatten (horden) van 2,80 x 1,40 m; in dwarse richting of steeds twee naast elkaar. De weg was breed genoeg om over te rijden, maar is daar waarschijnlijk niet voor gebruikt. Het wegdek is erg verend en het draagvermogen van de horden is beperkt. De weg leidde naar een plek met ijzeroer in het veen. De levensduur van zulke wilgentenen horden is beperkt; de weg is hoogstens enkele jaren in gebruik geweest.
    veen
    De hordenweg van Emmerschans
II. VEENPADEN
Drie van de vier voetpaden uit het ZuidoostDrentse veengebied dateren uit de Bronstijd. De onderlinge tijdsverschillen zijn gering; de constructieverschillen echter opvallend.
  1. Het 'Zuidelijk planken veenpad' (ca 1180 voor Chr.) en
  2. Het 'Schalmenpad' van Emmercompascuum (ca 1160 voor Chr.) hebben beide een loopbreedte van 25 tot 30 cm. De stabiliteit van het eerste pad is groot; die van het tweede pad uitermate slecht. Een zwak punt in beide constructies is het lage loopnivo; slechts enkele centimeters (de dikte van de loopplanken) boven het veenoppervlak. Waar het veen erg nat was, voldeden deze bouwwijzen niet en waren aanpassingen nodig.
    veen
    Zuidelijk planken veenpad
  3. Het veenpad van Klazienaveen-Noord (ca 1120 voor Chr.) met een loopbreedte van ruim 50 cm, was zeer stabiel. Het loopnivo was 10-15 cm boven het veenoppervlak. Het pas was toch weinig comfortabel: lopen over in de lengte gelegd rondhout is moeilijk.
    veen
    Veenpad Klazinaveen-Noord
Geen van bovenstaande drie Bronstijd-paden overbrugde het gehele veen. Het eerste en derde pad, het tweede pad mogelijk ook, waren bedoeld voor transport van moerasijzererts. Ze horen bij de oudste plaats ten noorden van de Alpen, gesitueerd nabij de huidige woonwijk Angelslo van Emmen, waarvan met zekerheid te zeggen valt, dat er ijzerbereiding heeft plaatsgevonden.
  1. Het 'Noordelijk planken veenpad' (ca 530 voor Chr.) uit de IJzertijd overbrugde vermoedelijk het gehele veen. De loopbreedte was ongeveer 50 cm; het pad was zeer stabiel en behoorlijk comfortabel. Het probleem van de wat doorzakkende loopplanken werd door het gebruik van extra dwarsleggers opgelost. In een zeer nat deel van het veen vertoonde het pad een wat zwaardere bouwwijze. Nadat door enorme erosie in het veen (een zogenaamde Moorausbruch) grote delen van het pad waren weggespoeld, is het door de toenmalige gebruikers over een lengte van meer dan 2 km afgebroken. De loopplanken werden hierbij weggehaald of verticaal in het veen geslagen. Herstel was kennelijk niet zinvol. De afbraak moet overigens reeds zeer kort na de aanleg van het pad hebben plaatsgevonden.

III. ANDERE PREHISTORISCHE WEGEN
* De Smeulbrandenweg. In de zijlijn wordt nog weleens de Smeulbrandenweg genoemd: “De Valtherbrug is nog diverse malen blootgelegd. (...) In 1958 reconstrueerde W. van Zeist het verloop van de weg. Hij was van mening dat de weg die Van Giffen in 1936 opgroef in de Smeulbranden de noordtak van de Valtherbrug vormde. Nieuw onderzoek heeft uitgewezen dat het hier om een veel oudere weg gaat. De Valtherbrug dateert uit de Romeinse tijd, de weg door de Smeulbranden is rond 3300 v.Chr., door boeren van de Trechterbekercultuur aangelegd.”
* Veenweg van Buinen en de Veenweg van Bronnegeer: beide zijn stenen veenwegen uit de Middeleeuwen.
*
moeras
Kaart Pijnacker 1634: Den Spoerwech 's Winters Pass(abel)
Roswinkel: daar kwamen een aantal historisch belangrijke ruimtelijke elementen voor, waaronder de 'oudste spoorweg van Nederland': aan beide zijden van de veenweg van Weerdinge naar Roswinkel liggen twee ondiepe greppels die in de winter bevroren, zodat wagens hier konden rijden. Deze weg is getekend op de landkaart van Drenthe (1634) gemaakt door Cornelis Pijnacker. Zie het kaartfragment hiernaast. In het midden staat in het veen geschreven: Den Spoerwech 's Winters Pass(abel).
* EmmerErfscheidenveen: historisch kaartmateriaal laat zien dat door het gebied van EmmerErfscheidenveen naast de Heerendijk een aantal oost-west georiënteerde veenwegen hebben gelopen. Sommige veenwegen leidden naar vindplaatsen van ijzeroer, anderen – evenals de dijk – vormden een verbinding tussen de Hondsrug en het stroomdal van de Runde om aan de andere kant van de groenlanden verder te gaan in de richting van de Roswinkeler Schans of naar Zwartenberg. Ook tussen Weerdinge en Roswinkel was sprake van een dergelijke verbinding. In geen geval zijn deze verbindingen terug te vinden in de huidige verkaveling. Veel meer dan een globale aanduiding is niet te geven.


Literatuur:
- W. A. Casparie, archeoloog gespecialiseerd in veen- en houtstudies;
- Houten veenwegen: prehistorisch vernuft? Natuur en Techniek 54 No 7, 507-519; en Noorderbreedte;
- Kijkoperatie in het veen. Kwaliteitsbepalend onderzoek naar de neolithische veenweg van Nieuw-Dordrecht (gemeente Emmen);
- Ontgonnen verleden. Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, Directie Kennis 2009;
- Biografie van het landschap. J.C.A. Kolen.
- GeheugenVanDrenthe.nl


© Jan Nico Mulderij, 2020
Contact